Met het roze nagelschaartje in de hand knielde ik naast hem neer
‘Dat wil de Vereniging niet’, zei een vrouw bij de ingang van Amelisweerd en wees naar Rufus’ wild behaarde pootjes. ‘We moeten ze bijhouden.’
Haar hond leek veel op Rufus, maar was door de Markiesjesvereniging goedgekeurd. Wij vallen niet onder de Vereniging. Onze Rufus is een zogenaamd Swiebertje, genoemd naar zijn vader, een illegale dekreu uit Almen.
‘Gewoon’ een ‘leuk’ hondje.
Nee.
Rufus is geen gewoon leuk hondje.
Die middag dat ik de vrouw met het Verenigingsmarkiesje tegenkwam dacht ik dieper na over de wild behaarde pootjes, Rufus’ zogenaamde sloffen. Een van de redenen dat wij van zijn sloffen afblijven is dat hij gaat grommen van medische handelingen. Onze dierenarts weet er alles van. We leveren hem daar met muilkorf af.
Hel als hij een teek heeft. Met kloppend hart loop ik de hele dag rond. Het vergt een bepaalde gemoedstoestand. Krachtdadig en rustig moet je zijn en dan kan het goed gaan. Het is een paar keer goed gegaan.
In de loop der jaren heb ik privileges opgebouwd. Ik mag met een speciaal vingersokje zijn tanden doen, hem borstelen en in stappen plukjes van zijn achterpoten afknippen als het zo wild wordt dat er takjes en gras in blijven hangen.
Maar zijn sloffen had ik nog niet aangedurfd.
Ik dacht aan wat de dierenarts had gezegd: ‘Hij heeft geleerd dat het loont als hij gromt.’ Een hond is een wezen met een karakter en een strategie. Hij wil eten en aandacht, seks en spelen, en hij past tactieken toe om te krijgen wat hij wil en te voorkomen wat hij niet wil.
Ik ging hem heropvoeden, diezelfde middag nog.
Alles hangt af van je houding. Een hond wéét dingen van je. Hij kijkt dwars door je heen. Hij hoort aan je stem dat je speelt dat je boos bent, maar dat niet echt bent en dan neemt hij een loopje met je. Zoiets.
Iedereen neemt trouwens een loopje met me. Kwestie van uitstraling.
Maar nu had ik een overtuiging en die luidde: ‘Ik zal je krijgen. Ik zal je eens leren wie de baas is.’
Met het roze nagelschaartje in de hand knielde ik naast hem neer. Ik begon met zijn achterpoten. Achterdochtig keek hij om. Bij de voorpootjes werd ik dapperder en pakte een voet in mijn hand.
Toen begon het. Een zachte grom, harder, zijn kop naar mijn hand.
‘Ophouden’, zei ik met een diepe stem.
En toen hapte hij. Voor het eerst deinsde ik niet terug. ‘Klaar’, zei ik en hij hapte door en zijn ogen waren zwart van woede. Hij hapte in mijn hand, zijn tanden sneden door mijn vlees, bloed droop van mijn vinger, maar ik wist van geen wijken, een gevecht van dier tot dier. Wij keken elkaar aan. Vol vertrouwen, vol strijd. Ik duwde hem plat op de grond. Daar lag hij. Hij was doodstil, zijn kop roerloos op de grond.
Ik had gewonnen. Toen hij weer stond knipte ik nog een paar plukjes van zijn voorpootje af om het te vieren.
Geen bericht meer missen? Binnenkort maak ik mijn eerste nieuwsbrief met – als het goed gaat – een minifilmpje 😉