Sorry voor alle mensen van wie ik ooit bloemen heb gekregen, maar in principe hou ik er niet van om een week naar een stervensproces in een vaasje te kijken. Altijd blij als het weer achter de rug is. Maar ik maak uitzonderingen. In mei van dit jaar kreeg ik op mijn eerste werkdag bij de Fietsersbond een bos pioenrozen en ging accuut voor de bijl. Mooier dan deze fuchsiaroze crepepapierachtige bloemen bestond op de hele wereld niet. Ze bleken maar kort verkrijgbaar in de winkels. Op zoek naar een structureler oplossing keek ik of ik er iets mee kon doen op het balkon.
In de agenda stond daarom deze week ‘Pioenrozen.’ Maar wat was er ook weer met die pioenrozen? Iets met nĂș planten, zaaien, bestellen?
Bij Intratuin wisten ze van niks. Pioenrozen deed bij de derde medewerker vaag een bel rinkelen, maar daar bleef het bij. Ik gaf natuurlijk niet op. Je bent een nazaat van betovergrootvader Troostkoper of niet. Als die iets in zijn kop had, had hij het niet in zijn kont.
Helemaal naar kwekerij Ploeger in De Bilt gefietst, een voorbeeldige route door Amelisweerd en langs de Uithof. Het contrast tussen kwekerij en de weelderige Intratuin kon niet groter wezen. Ik schrok me dood toen ik die rijen en rijen lege potten met zielige stompjes zag. Hier is een ramp geschied, dacht ik. Maar, verzekerde mevrouw Ploeger me, er zat wel degelijk leven in de pot. Ze wist alles van pioenrozen. Ze wroette wat in de aarde en liet me de ‘neuzen’ van de witte boerenpioenroos zien. Die moesten niet te diep in de aarde. Want dan ging hij dit voorjaar nog niet bloeien.
Ze zien er niet uit met die gekke neuzen van ze, maar het zijn taaie rakkers hoor, boerenpioenrozen. (Je mag ook peaonia officinalis rosea plena zeggen.)