Als ik moeder was, maakte het me niets uit waar we op vakantie gingen. Als Kind 1 en Kind 2 het naar de zin hadden was ik gelukkig. Dan zeurden ze niet aan ons hoofd en konden wij een boek lezen of tukje doen. We gingen naar franse gezinscampings met zwembad en campingclowns. ’s Ochtends in alle vroegte schalde een Nederlandse omroeper de activiteiten van de dag over de camping. Stoepkrijten, volleybaltoernooi, karten, kinderdisco. De kinderen maakten makkelijk vriendjes en met de ouders van die vriendjes barbequeden wij voor de tent. We werden een grote happy family. Als ik met een vol teiltje met borden en bestek naar het washok liep kwam ik daar altijd een andere vader of moeder tegen en raakten we aan de praat over onze kinderen. Hadden ze die injectie tegen fruitvliegen al gehad? Wat had de schoolarts over hun balvanghouding gezegd? Grappig dat jouw kind blauwe ogen heeft terwijl jij zelf bruine hebt. Dus jouw kinderen vonden die waterval vijftig kilometer verderop heel leuk?
Op zo’n camping kreeg je een interessant kijkje in de diverse opvoedingskeukens. Hoe kregen zij die luie eikels zover dat ze water haalden of met een afwaskwast het sop rondroerden?
De meeste ouders deden het slechter dan wij. Met kinderen die je niet vijftig, maar wel honderd keer moest roepen en die dan keihard over de camping schreeuwden dat je een stomme trut was. Het kon allemaal veel erger, zeiden Man en ik tevreden tegen elkaar. Maar er was ook altijd wel zo’n perfect gezin dat verbijsterd zag hoe ik Kind 2 na het douchen niet in zijn pyama kreeg omdat hij wild om zich heen sloeg en mijn ogen uit mijn hoofd krabde.
Overdag zaten we met onze nieuwe vrienden in ligstoelen om het zwembad. ‘Mama, kijk! Een, twee, drie bommetje!’, riep Kind 1. ‘Een, twee, drie, bommetje scheef!’, gilde Kind 2.
Het was wel fijn om een kleurtje te krijgen, maar eigenlijk zat ik liever in de beschutting van de tent. En toen zag ik die veertigers met hun tweepersoonstent op het mooiste plekje van de camping. Recht tegenover het zwembad. Je moest wel opstaan uit je stoel, maar dan kon je al je kinderen in de gaten houden. Man en ik zochten hun plekje af. Geen kinderfietsen. Maar twee kampeerstoelen. Een auto zonder kinderzitje. Man zei wat ik dacht: ‘En ze hebben geen eens kinderen.’ Viespeuken.
Niet dat de vakantie niet leuk was, maar hij had perfect kunnen zijn als wij dat plekje hadden gehad.