Stikjaloers op de kat bij thuiskomst. Goed, hij was meer alleen geweest dan normaal, maar hij had wel mooi op zijn eigen kattenbak kunnen poepen.
De eerste week na de vakantie sliep ik negen-en-een-half uur per nacht, totaal ontwricht en gedachteloos, vergeten wie ik was en waarom. Was die hele klerenkast van mij? Had ik echt dat boek geschreven? Maar hóe dan? Op vakantie moest ik elke zin drie keer overlezen voor ik globaal de strekking begreep.
Ik zeg niet dat vakantie alleen maar slecht is voor de mens, ho ho, maar strooi mij geen zand in de ogen met foto’s van zonovergoten terrassen, stralende selfies met je verstrengelde familie en ijsjes met parapluutjes.
Vakantie is shocktherapie. Nu ik van mijn Dip aan het herstellen ben, hak ik knopen door en maak lustig plannen. Als je moeite hebt met concluderen dat vakantie en ander leed zinloos is, kun je zelfs zeggen dat ik er een beter mens van ben geworden.
1. De bliksem
Wij gingen luxe doen en alvast met de auto de grote tent, luchtbedden en slaapzakken naar de camping van Staatsbosbeheer in Groesbeek brengen om er een dag later zelf vanuit Utrecht licht bepakt naartoe te fietsen. Drie seconden nadat we de tent losjes hadden uitgespreid en de stokken hadden vastgeklikt, viel de hemel naar beneden. Stromen regen sleten geulen in de bosgrond, over mijn sandalen gutste het water in plassen op het tentdoek. En dat niet alleen. Het donderde. Kort op een lichtflits volgde een klap. W. rende naar de auto en schreeuwde dat ik ook moest komen.
In panieksituaties treed ik uit mijn lichaam. W. en ik verschillen van mening over hoe lang ik bijgeschenen door de bliksem met een tentstok in mijn hand afscheid heb staan nemen van plan A. Na een ondefiniëerbare tijd werd het droger en hebben we de stokken en het verzopen doek ingepakt om terug naar Utrecht te gaan.
Plan B: Natte tent te drogen hangen in ons huis en de volgende dag met trekkerstent en al naar Groesbeek fietsen.
2. Lieve, vieze natuur
We vonden in Groesbeek een ruime plek halverwege een heuvel, op grote afstand van de dichtst bijzijnde buren. Diep onder ons tussen de boomstammen lag een fiets- en wandelpad, waarop twee keer per dag een brommer heen en weer reed, troepen BMX-ers vaart maakten, paarden galoppeerden en mensen hun kinderen en honden uitlieten. Natuur en iets te kijken, wat wilden we nog meer? Nou. Het sanitair was helaas 300 meter lopen en je moest á la de jaren zeventig je eigen toiletpapier meenemen. Veel sanitair was er ook niet voor al die over de heuvel uitgestrooide mensen, maar meestal kon ik zonder wachten de douche in. Omdat iedereen heel verantwoord kort douchte natuurlijk. Watertekort, droogte, dat kon niemand van die natuurliefhebbers zijn ontgaan. Op één vrouw na. Een meisje, een puber, dacht ik. Ik had haar niet naar binnen zien gaan, maar wie zou hier anders tussen al die verantwoorde types zoveel water durven verkwisten? Ik had veel tijd om over haar na te denken. In het eerste kwartier overwoog ik te roepen dat het best asociaal was om zo lang te douchen terwijl inmiddels al twee mensen op haar stonden te wachten, maar later bedacht ik dat ik de hele dag niks beters had te doen dan wachten op de douche. Je sprak zo nog eens iemand. Bijvoorbeeld over de onleesbare instructies bij de kluisjes voor de mobiele telefoon, of over het ondergescheten herentoilet. Ik gunde het meisje dat water ook wel. Zou ik zelf ook niet het liefst uren onder de warme kraan staan om al die lieve, vieze natuur van me af te spoelen?
Soms stopte de waterstroom. Maar dan vond het meisje/de vrouw toch weer een vergeten plekje van haar lichaam of zag ze een onweerstaanbaar flesje dat ze nog niet had gebruikt. Ik stond mijn tanden te poetsen toen de deur van douchehokje openging. De vrouw, die lang geleden de dertig gepasseerd was, had haast, ze gunde zichzelf de tijd niet om de deur achter zich te sluiten en maakte zich zo klein mogelijk toen ze langs mij naar buiten sloop, terug naar de tent in de hoop dat haar veel te sportieve man alvast met de zeurende kinderen een veel te lange fietstocht was gaan maken
Ik had moeten zeggen: ‘Je mag nog wel even hoor’.
3. Wakker gekuste oerangsten
Lantaarnpalen zijn de duivel op het natuurkampeerterrein in Groesbeek. De nacht was gitzwart met gillende uilen en in het bos scharrelende dieren van onbekende grootte. Elke nacht moest ik wel een keer plassen en heel veel ritsen open en dicht doen. Zo analoog. Er zou in 2018 zo onderhand weleens iets beters op de markt gebracht kunnen worden. De rits naar buiten stokte steeds omdat er een stukje stof tussenkwam. Ik was binnen en mijn hand was buiten dingen aan het doen die ik niet zag. Ik kijk niet voor niets zo weinig thrillers, ik bedenk ze zelf wel. Ik hoorde wezens buiten de tent ademen en kraken die mijn hand plotseling grepen en mij op gruwelijke wijze om het leven brachten.
Een keer was ik mijn bril vergeten op te zetten en liep door een vage, zwarte wereld met slechts een puntje licht in het toiletgebouw de heuvel af, mijn onafwendbare einde tegemoet.
Volgend jaar weer. Want met een beter mens worden moet je nooit stoppen.