Eerder die dag waren we vanuit een benauwend hotel in Cravant (gerund door fontein- en aquariumfetisjisten) naar Auxerre gefietst. Helaas had ik daar geinige bordjes gezien die de bagagedrager echt niet zouden overleven.
Nah, zei W. Dan rijden we er nog even met de auto heen. We gingen toch ook nog wijn kopen in Irancy. In 1 moeite door zeg maar.
Met de bordjes veilig in een tas aan mijn linkerhand maakte ik met rechts nog een wereldfoto van de muur tegenover de parkeerplaats. Tikkie naar links. Die schoorsteen wel of niet meenemen? Tot ik een dierlijk gebrul hoorde waar ik na een minuut taal uit wist te destilleren.
Kut, kut, kut, riep W en rende slalommend de parkeerplaats over.
Twee agenten met witte boekjes liepen met serieuze gezichten rond onze blauwe CX. Hij (zij) had zich 10 meter van de plek waar we hem achter hadden gelaten tegen een Audi aangevleid. Onze fietsdrager was duurzaam ontwricht. De portaal van de Audi had een interessante deuk opgelopen.
“Audi-onderdelen zijn nogal duur”, zei de eigenaar trots.
Maar gelukkig zaten de fietsen er niet op en – met of zonder deugdelijke handrem – we reden nog.
(Tot de volgende dag tenminste, maar dat is weer een heel ander verhaal.)