Na drie gelukzalige vrije weken om te schrijven, wandelen en tekenen, weken waarin ik corona zo ongeveer zag als het beste wat me ooit was overkomen, verscheen ik begin april weer op kantoor. Online. Ik had me voorbereid, had het green screen van W’s werkkamer gepakt en een aantrekkelijke achtergrond gezocht (ook om het ontbreken van een clean desk te maskeren). Iets met aanspoelende golven op het strand. Had ook geëxperimenteerd met snapcamera, kon van mijzelf een man maken en vlinders door het beeld laten vliegen. Ik had er zin in. Ik ging er iets leuks van maken.
De plank mis
Maandagochtend negen uur. Om te beginnen moest ik mijn koptelefoon nog instellen, waardoor ik de eerste, ongetwijfeld hartelijke, woorden miste. De eerste collega die ik na die vrije weken hoorde, had het over verkeersveiligheid., procedures, agenda’s. Eén spreker en zestien bevroren hoofden. Ik maakte een grap waar niemand om lachte, probeerde me eruit te redden wat het nog erger maakte. Ik sloeg de plank volledig mis en niemand die me redde met een signaal. Mogelijk heb ik een opgekrulde mondhoek over het hoofd gezien. Daarna hield ik mijn mond. Iedereen hield zijn mond. Op een paar mensen na die nooit hun mond houden.
Aardbevingshuis met moestuin
Wekenlang stond ik moe op en ging moe naar bed. Ik wilde verhuizen naar een spotgoedkoop aardbevingshuis met een moestuintje in het noorden van het land.
En toen was het over. Ik functioneer weer. Ik ben een soort ZZP-er met vast salaris. Dat past bij mij. Ik werk heel zelfstandig en heb geen negen tot vijf-mentaliteit. (Alleen jammer dat ik zo slecht ben in mijzelf verkopen.) Bovendien ben ik graag alleen. Ik slaap beter. Door mijn hoofd spoken geen gesprekken en onderhuidse signalen.
Soms zeg ik iets in de zoomvergadering, maar ik verwacht niks terug. Elke reactie is meegenomen. Er zijn momenten dat we met zijn allen lachen. Bijvoorbeeld omdat de kat van een van ons hard mauwt en we om ons heen kijken of het onze eigen kat is. Soms lachen we om beurten om een grap in de chat. Je hebt expressieve hoofden en implosieve hoofden. Ik doe mijn best contact te maken door mijn expressieve kant te exploiteren. ‘Wat klonk jij vrolijk’, zegt W., die een werkkamer aan de andere kant van de muur heeft. (En van wie ik ook precies kan inschatten wat voor soort contact hij aan de lijn heeft.) Een enkele collega is nog ongeduldiger geworden en kapt elk zijpad af. Andere collega’s kappen alleen zijpaden van bepaalde collega’s af. Sommige mensen zie ik nooit meer. Die zitten in andere vergaderingen of hebben vergaderen afgeschaft. Over een half jaar ben ik vergeten hoe hun stem klinkt of hoe lang ze in het echt zijn. Ze zijn uit mijn leven.
Tics en fobietjes
In april heb ik afscheid van mijn collega’s genomen als mensen van wie ik elke week en passant verhalen hoor over films die ze hebben gezien, hun rare broers, curieuze hobbies, aangebrande croutons, overleden planten, mislukte vakanties en nieuwe konijnen. Hun verrukkelijke tics en fobietjes. Het is zoals met alle andere afscheiden van collega’s die een nieuwe baan hebben of met pensioen gaan. Ik ben kort dodelijk bedroefd. Nooit zal ik deze man of vrouw meer zien. Dit en dat zal ik missen. Hoe zou het verder met ze gaan? Een jaar later moet ik heel hard nadenken over hoe ze ook alweer heetten.
Binnenkort maar reünietje doen.
Ik zie al uit naar nar de reunie… vanwege je verhaal daarover!