De roem stijgt mij nog niet naar het hoofd

Mijn eerste interviewaanvraag is binnen. Een mailtje van een vrouw die voor een site schrijft waar ik nog nooit van heb gehoord. Ik schrijf terug dat ik natuurlijk meewerk. Ik help graag jonge ambitieuze journalisten verder en zo kan ik er een beetje inkomen voor al het mediageweld losbarst als 18 augustus mijn boek Grootser dan ik verschijnt. Nu heb ik nog tijd.
‘Wil je telefonisch of live afspreken?’, vraag ik.
Per mail.
O. 

Ik heb een doorwaakt jaar achter de rug. Andere mensen moeten naakt door een kolkende rivier met krokodillen zwemmen om iets van spanning te voelen. Voor mij was elk bezoek aan de uitgeverij een achtbaan. Het is een nieuwe wereld. Gelukkig zat er zoveel tijd tussen het tekenen van het contract en het uitkomen van mijn boek dat ik inmiddels zonder stotteren kan vertellen waar mijn boek over gaat.
Waar ik het meest van wakker heb gelegen is de kans dat het boek aanslaat en mijn leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Gruwelbeeld: herkend worden in de trein. Dat je niet weet of iemand naar je kijkt omdat je rok in je panty zit of dat hij je van tv kent. Onbekenden die steeds met je op de foto willen en aan het tafeltje naast je fluisteren: ‘Suzanne Brink bestelt nog een fles wijn.’  

Lange rijen
Ik snakte naar mediatraining zodat ik de boodschap die ik kwijt wilde krachtig zou leren verwoorden en er geen dingen uitflapte waar ik achteraf spijt van had. Zoals pikante details over vriendinnen, een buitenechtelijk triootje met een hond en een geit, of een gemene roddel over de populairste ijscoman van de wijk waar hij dan failliet aan ging waarna iedereen in mijn buurt mij zou haten, enzovoort, enzovoort.
Ook wilde ik leren met beide benen stevig op de grond mijn zegje te doen op literaire festivals.
Uit interviews met schrijvers probeerde ik een helder beeld te vormen van wat mij na 18 augustus te wachten stond. Het godganse jaar door Nederland toeren maakte ik daar uit op. De voortgang van mijn tweede boek zou daardoor best eens vertraging kunnen oplopen. Vervelend. Ik zou bibliotheken van Sint Annaparochie tot Orvelte en Boxmeer bezoeken om lezingen te geven. Hopelijk mocht de hond mee. Ik zou achter eenzame tafeltjes in boekhandels door het hele land zitten signeren. Ik verzon al dat ik als extra ava’s zou tekenen. Had ik iets te doen. Als de rij niet te lang was tenminste.

Populair berkenschorsproza
Inmiddels begrijp ik dat ik met mijn onbekende hoofd hooguit drie boeken extra verkoop als ik in een boekhandel klanten ga zitten lokken. Misschien schrik ik ze zelfs af.  Ik mag in mijn handjes knijpen als één landelijke krant een halve regel aan mij wijdt. Nog veel onwaarschijnlijker is dat ik een paginagroot interview krijg over mijn gouden schrijftips.
Ter troost: veel aandacht in de media betekent niet per se uitverkochte drukken. Vooral niet als het over alles behalve je boek gaat. Ook een goede recensie garandeert helemaal niks.
Een Nobelprijs helpt wel.
Literaire fictie is een moeilijk genre. Mensen grijpen tegenwoordig eerder naar een lijvig boek over de evolutie van Zweedse berkenschorsvellen dan naar een roman. Onbekende beginnende schrijvers moeten het hoofdzakelijk van regionale media en hun netwerk hebben, zegt mijn uitgeverij, van mensen die elkaar mijn boek aanbevelen.
Kusje voor mijn netwerk!

Lekker slapen
Ik slaap veel beter nu ik weet dat de kans dat ik door DWDD gebeld wordt ongeveer 0,000002% is.*) Wel zou ik graag bij mijn favoriete radioprogramma Kunststof aanschuiven en geïnterviewd worden door oud-grefo Petra Possel, afgestudeerd aan de School voor Journalistiek in Kampen en vast affiniteit met het decor van mijn boek. (Of meedraaien in Possels kookprogramma Mangiare vol aanstekelijk gelach, als het thema gebakken ei of pakjessoep is.)
Microfoon hoeft niet eens aan te staan.
Ik zeg het maar even.

*) Voor Matthijs: Ik zou het doen hoor! Met een paar bètablokkers gaat het lukken.

4 gedachten over “De roem stijgt mij nog niet naar het hoofd

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *