Mislukt interview over Jezus en de fiets

Na twee uur stond ik buiten. Normaal beloof ik de tekst te mailen, maar dat deed ik dit keer niet en de man vroeg nergens naar. Niets meer van gehoord.

Meestal loopt een interview wel los. Ooit nam ik opnameapparatuur mee, maar dat is eigenlijk nooit meer nodig. Ik kan op mijn geheugen vertrouwen. Soms moet ik alleen achteraf dingen checken op internet. Maar het is nooit een invuloefening met een vragenlijstje. Ik dompel me helemaal onder, stel iemand op zijn gemak, kijk om me heen, zoek context en ben gek op kleinmenselijke verrassingen die ik niet voor het interview kan gebruiken, bijvoorbeeld iemands ontbijtrituelen. 

‘Die moet je eens interviewen’

De man was een tip van een collega. ‘Die moet je eens interviewen. Hij kan heel leuk vertellen over Jezus en de fiets.’ Aan de telefoon klonk hij joviaal en gul. Ik stelde me weer mateloos flexibel op. Hij werkte thuis. Nou, dan kwam ik hem toch thuis interviewen. Toen ik me in hem verdiepte vond ik amper aanwijzigingen dat hij veel over de fiets te vertellen had, best belangrijk voor een blad over fietsen, maar ik besloot het er op te wagen. 

Het was verder dan ik had gedacht. De OV-fietsen waren op. Ik zat in een propvolle bus met scholieren. De weg was vol kuilen en bochten zodat ik kotsmisselijk op de plaats van bestemming arriveerde. Veel te vroeg stapte ik uit in een wijk zonder winkels of café’s en liep maar wat rondjes om precies dertig seconden voor de afgesproken tijd bij het woonhuis aan te bellen. 

Om terug te komen op de fiets

Een vrouw deed open. ‘Hij is nog even bezig met studiebegeleiding’, zei ze en nodigde me uit in een jaren zeventig interieur met oranje stoelen, wandkleden en vooral heel veel boekenkasten. De man groette verstrooid. Een meisje op scherm praatte gewoon door over paragrafen en intertekstualiteit. De vrouw gaf me thee en een trommel met koekjes. 
Ik hoefde niet beleefd te zeggen: ‘Rond lekker af.’ Pas na vijf minuten keek de man op. Het meisje bleef in beeld.
‘Uh?’, zei ik. 
‘Is ok’, zei de man. ‘Onze dochter vindt dat gezellig. Anders zit ze in haar eentje op haar kamer te studeren.’ 

Daarna ging hij los. Levensloop, cv en alle boeken die hij had geschreven. Soms stond hij op: ‘Dit boek heb ik ook nog geschreven.’
Zijn vrouw zat er ook gezellig bij en lachte hard om zijn anekdotes. 
‘Maar om terug te komen op de fiets’, probeerde ik vaak. 
Hij luisterde graag naar de Tour de France op de radio, fantastisch hoe die wielrenners de grenzen van hun eigen kunnen opzochten. Verder had hij niks met fietsen. Motorrijden daarentegen. Daar had hij heel veel mee. En vergis je niet, zei hij: ‘Motorrijden is veel sportiever dan je denkt. Je moet de hele tijd over je schouder kijken.’ 

Te dikke kat

Na een uur noteerde ik niks meer. Ik vroeg me alleen nog af hoe ik zonder kleerscheuren van deze man afkwam. Hoe stopte ik dit? Was dit een gevolg van Corona? Dat docenten maar door moesten praten in zo’n schermpje zonder enige respons? En, vroeg ik me af: was het te prijzen in deze man dat hij zijn hele gezin betrok bij zijn werk? Hoe zou een echte journalist dit oplossen? Want ik ben autodidact, net als veel andere journalisten trouwens. Maar ik kon niets bedenken wat ik anders kon doen. Behalve niet klakkeloos tips van niet-journalistieke collega’s opvolgen. 
En misschien had de man mijn mail gewoon niet goed gelezen en dacht hij dat ik van de Motoplus was, het grootste motorblad van Nederland.  

Toen ik eindelijk een gaatje in zijn betoog vond, stond ik op. Zijn vrouw liet me uit. Ik bedankte voor de gastvrijheid, struikelde over hun veel te dikke kat die zich net door een kattenluikje naar binnen had gewurmd en rende naar de bus. Precies op tijd. Ik stond nog niet bij de halte of hij kwam al om de hoek aanrijden. 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *