De uitsmijters van de fietsenstalling

Omdat ik rond Utrecht CS al eens twee fietsen ben kwijtgeraakt aan geboefte, zet ik mijn fiets altijd in de stationsstalling. Als ik geluk hebt wordt die bewaakt door een (nog) levenslustige student. Vaker stuit ik op zwijgzame mannen van 50-en-nog-wat met een zwarte baard en snor. Er zijn er twee van en dat het niet een en dezelfde is weet ik alleen omdat de één een bril heeft en de ander niet.
Ik rij met mijn fiets naar de tafel van de bonnenboekjes. Als ze zien dat ik haast hebt, vertragen ze, kauwen aandachtig de laatste happen van hun boterham, werpen overwinnaarsblikken links en rechts in de paden van de abonnementhouders en de paden met reparatiefietsen, en gebaren dan minzaam met een hand dat mijn fiets naar voren moet. Anders kunnen ze niet bij het achterwiel om met een minimale kniebuiging een nietje door het bonnetje om de bagagedrager te jagen. Dan wijzen ze me zonder me aan te kijken een pad in. Als ze praten is dat tegen de mannen: ‘Boven he.’
Nooit kom ik in opstand. Ik ben blij dat ze enig gezag aan hun functie ontlenen. Dat zouden meer mensen moeten doen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *