M. was een kei in goede eerste indrukken en wij dachten serieus dat we er met hem als buurman op vooruit gingen. Slechter kon niet, dachten we. Zijn voorganger was een oorlog begonnen tegen hangjongeren in de portiek, joeg teilen met chloor door het trappenhuis en reed met de auto op ze in. Als wraak gooiden zij vuurwerk bij hem of bij ons naar binnen.
Trappenhuis als buffer
Ik was bereid veel van M. door de vingers te zien, zeker omdat M. eindelijk woonruimte had nadat hij een tijd in het bos had gewoond. Geef die jongen een kans.
Er stond troep op het gemeenschappelijke balkon, soit. M. blowde en kocht veel dingen, zoals we zagen aan de grote verpakkingsdozen in de hal waarin tv’s, opblaaszwembaden en sporttoestellen hadden gezeten.
Daarna werd de deur ingetrapt door de ex van een vriendinnetje van hem, er werd geschreeuwd en met een mes gezwaaid. Hij floot het blonde buurmeisje na en sprak haar intimiderend aan. Zijn stereoinstallatie werd tot twee keer toe in beslag genomen nadat ‘buren’ over hem hadden geklaagd. Wij, volgens hem. ‘Ik kan niet eens meer over de gang lopen zonder een anoniem briefje in mijn brievenbus. Bel dan gewoon aan.’
Maar het waren andere mensen die klaagden en bij geen gehoor maar verhuisden. Tussen zijn herrie en ons zat een trappenhuis als buffer.
Hoopvolle millimomenten
Ondertussen liep het storm met woonconsulenten en maatschappelijk werkers. Met hen hoopten wij dat hij zijn leven ooit op orde zou krijgen want er waren millimomenten waarop zijn wereld perspectief kreeg. Zoals die keer dat hij me opgewekt groette vanuit een bus van de dierenambulance. Hij zat aan het stuur, raampje open, arm leunend op het portier en vertelde dat hij een opleiding kynologie wilde gaan doen.
Twee weken later stonden twee mensen van de dierenambulance in het trappenhuis. Ze hadden al een paar keer aangebeld bij M. Zijn raam stond open, hij moest thuis zijn, maar de deur bleef dicht. Hij had zomaar twee katten uit het asiel meegenomen. Het was het einde van zijn carrière bij de dierenambulance, maar niet het einde van zijn dierenliefde.
Stront en pies
Op een dag had hij een puppy. Dag in dag uit was hij in de weer met het beestje dat binnen een jaar uitgroeide tot een potige Cane corso van zestig kilo. Niet echt het type hond dat gedijt bij trappen lopen, maar dat soort overwegingen telden niet bij M. En hij hield echt van het dier, denk ik. Jarenlang liep hij door het park en maakte zich populair bij hondenvrienden. Wel blafte en huilde de hond veel als M. weg was. Het huilen hield nachtenlang aan, steeds vaker, steeds langer, tot we M. nooit meer zagen.
De eerste keer dat de politie de hond uit huis haalde wegens klachten over geluidsoverlast, (dierenmishandeling is namelijk moeilijk te bewijzen) beloofde M beterschap. Hij mocht zijn hond uit het asiel ophalen. Niet lang daarna liep het weer uit de hand.
Bij de uithuiszetting troffen politie en woningbouw een kapot gebeten bank naast een emmer met brokjes. De vloer lag bezaaid met stront en pies.
Roeiapparaat
De allerlaatste keer zag ik M. vanuit het raam van mijn werkkamer een roeiapparaat sjouwen naar een auto met aanhanger met een man die vermoedelijk zijn vader was. Ik was de vader een keer in het trappenhuis tegengekomen. Aardige man, leek me, of misschien ook gewoon een kei in eerste indrukken.
Van de hond heeft niemand ooit meer iets vernomen.